Inleiding in de onderwijswetenschappen

Referentiekader

Het onderwijs is een complex samenhangend systeem. Om hier orde in aan te brengen maken we gebruik van het referentiekader van Valcke (2018).

Dit referentiekader maakt onderscheidt tussen actoren, dimensies, en processen, en geeft deze invulling op verschillende aggregatieniveaus.

Actoren, processen & variabelen

Actoren (of stakeholders) zijn concrete personen, groepen, vertegenwoordigers van groepen of organisaties, of de organisaties zelf, die belang hebben bij het onderwijs.

Hoe actoren zich opstellen hangt af hun rolpositie en hun belangen.

Twee belangrijke actoren op elk aggregatieniveau zijn:

Processen zijn zaken die over de tijd heen verlopen. Bijvoorbeeld, leer- en instructieprocessen, of schoolverbetering.

Variabelen zijn kenmerken (van actoren, organisatie, gedrag, interventies etc.) die verschillende waarden kunnen aannemen.

Aggregatieniveau’s

Dimensies

In het onderwijs staat het primaire leer- en instructieproces centraal. Dit wordt vervolgens beïnvloed door een aantal dimensies:

Aspecten van didactisch handelen
Types leeractiviteiten
Toetsingsvormen

Effect sizes

Om de de effectiviteit van verschillende variabelen en interventies in het referentiekader te kwantificeren gebruiken we effect sizes (\(d\)). We hebben inmiddels bij KOM geleerd wat effect sizes & \(p\)-waardes inhouden, dus dat laat ik hier achterwege.

Echter, binnen de onderwijswetenchappen stelt Hattie (2009) dat effect sizes pas relevant zijn bij \(d > .40\), door:

Negatieve effect sizes (‘reverse effects’) worden altijd als relevant beschouwd.

Het is belangrijk te blijven realiseren dat een effect size een gemiddelde is, dat niet per defintie in elke willekeurige context kan worden toegepast.

Leertheoriën

Er zijn drie perspectieven op hoe mensen leren.

Het is goed om te beseffen dat deze theoriën descriptief zijn: het zijn generalisaties van observaties, geen wetmatigheden die universeel gelden. In de onderwijswetenschappen geldt: niet alles werkt, en niets werkt altijd.

Instructional design is het raakvlak tussen de leerheoriën en de praktijk.

Behaviorisme

Behaviorisme is een gedrags-georienteerd perspectief op leren. Leren is een vorm van gedragsverandering, die kan worden bewerkstelligt door conditionering.

Klassieke conditionering

Klassieke conditionering is gebaseerd op Pavlov’s onderzoek naar reflexen. Een reflex is een instinctieve reactie op bepaalde prikkels. Die prikkels noemen we de stimulus, en de reactie een response.

Door associatie op te bouwen tussen de stimulus die van nature de response opwekt, en een neutrale stimulus, kan je een stimulus ‘vervangen.’ Dit doe je door beide gelijktijdig toe te dienen. Na verloop van tijd zal de response ook optreden als je alleen de neutrale stimulus toedient. Dit process noemen we stimulus-substitutie.

Een voormalig neutrale stimulus die door conditionering ook de response opwekt noemen we geconditioneerd. De stimulus dit van nature doet noemen we ongeconditioneerd.

Omdat de response een bestaand reflex moet zijn, is klassieke conditionering moeilijk toe te passen in de onderwijspraktijk, waar veelal nieuwe dingen moeten worden geleerd.

Operante conditionering

Operante conditionering is gebaseerd op Skinner’s onderzoek naar het bekrachtigen van gedrag. Het idee is dat door positieve of negatieve prikkels met gedrag te associëren, de frequentie van gewenst of juist ongewenst gedrag kan worden beïnvloed.

↓ gewenste uitkomst ↓ stimulus toevoegen stimulus wegnemen
toename van gedrag positive reinforcement negative reinforcement
afname van gedrag positive punishment negative punishment

Bij reinforcement moedig je gewenst gedrag aan door te belonen. Bij punishment moedig je ongewenst gedrag af door te straffen. Dit doe je door prikkels toe te voegen (positive) of weg te nemen (negative).

Op de lange termijn is reinforcement een effectievere manier om gedragsverandering te bewerkstelligen. Met andere woorden: als je stopt met belonen blijven leerlingen gewenst gedrag vertonen, maar als je stopt met straffen vallen mensen snel terug op ongewenst gedrag.

Concreet voorbeeld
stimulus toevoegen stimulus wegnemen
toename van gedrag sticker geven geen huiswerk meer
afname van gedrag strafwerk geven kortere pauze

Een toepassing van operante conditionering in het onderwijs is de token economy, waarbij leerlingen kleine belongingen krijgen bij goed gedrag, en de frequentie van beloningen steeds minder wordt.

Cognitivisme

Het cognitivisme (of cognitieve psychologie) legt de nadruk op wat er in je hoofd gebeurt, en stelt dat leren het verwerken van informatie is.

Sensorische input (stimuli) wordt eerst kort opgeslagen in het sensorisch geheugen. Door middel van aandacht (of ‘selectieve perceptie’) komt het vervolgens in het werkgeheugen.

Het actief verwerken van informatie gebeurt in het werkgeheugen. Dit werkgeheugen heeft een beperkte capaciteit van 5 tot 9 (afhankelijk van de persoon) elementen of ‘chunks’.

Kennis wordt voor langere tijd opgeslagen in het langetermijngeheugen, dat voor zover we weten onbeperkt is. Echter, om kennis op te slaan in het langetermijngeheugen moet het eerst door het beperkte werkgeheugen, dat dus een soort ‘flessenhals’ is.

Het opslaan van kennis noemen we encoding, informatie ophalen noemen we retrieval.

Cognitive load theory stelt dat het werkgeheugen wordt ‘belast’ door:

Bij hoge element interactivity moeten alle elementen tegelijk in het werkgeheugen gehouden worden, waardoor de cognitive load hoger is, terwijl materiaal met lage element interactivity sequentieel, in isolatie, geleerd kan worden, en daardoor een lagere cognitive load heeft.

Als het werkgeheugen wordt overbelast kan er geen nieuwe informatie in het langetermijn-geheugen worden opgenomen, en wordt er dus niks geleerd.

Effectieve instructie houdt rekening met de cognitive load:

Geheugen & leerstrategiën

Chunking is een manier om meer informatie tegelijk in het werkgeheugen vast te houden, door elementen te groeperen in chunks.

Bijvoorbeeld, de getallen 7, 1, 0, 2 nemen vier van de 5-9 slots van het werkgeheugen in beslag, maar ‘het jaartal 2017, maar dan andersom’, neemt maar 1 slot in beslag.

De vergeetcurve van Ebbinghaus visualiseert voor hoe lang informatie in het langetermijn-geheugen blijft opgeslagen als het niet herhaald wordt. Door herhaling blijft kennis beter hangen.

Uit onderzoek blijkt ook dat gespreid leren (‘spaced practise’) effectiever is dan alles in één keer leren (‘massed practise’).

Tenslotte kan informatie met ‘trucjes’ (mnemonics), zoals onder andere het geheugenpaleis, worden onthouden. Dit doe je vooral om retrieval makkelijker te maken.

Constructivisme

Het constructivische perspectief is dat kennis een model (of constructie) van de werkelijkheid is, en dat iedereen dat model zelf construeert:

De lerende heeft binnen het constructivisme een actieve rol (door zelfstandigheid, zelfsturing, metacognitie), de docent heeft vooral een begeleidende rol. Daarnaast moet onderwijs realistisch zijn / koppeling met de praktijk hebben; denk aan probleemgestuurd onderwijs, waarin gewerkt wordt met casussen.

Binnen het constructivisme zijn twee stromingen te onderscheiden:

In de praktijk wordt constructivisme toegepast door leerlingen meer verantwoordelijkheid te geven (actief zelfstandig werken, zelfsturing, metacognitie), waarin de docent vooral een begeleidende rol heeft.

Onderwijseffectiviteit

Onderwijsopbrengst bestaat uit drie componenten: de resultaten (cijfers), de mate waarin leerlingen gemotiveerd en geïnteresseerd zijn, en de mate waarin leerlingen op persoonlijk vlak verder geholpen worden.

Leerlingkenmerken verklaren gemiddeld voor 80-90% alle verschillen in onderwijsopbrengst tussen leerlingen. Onder leerlingkenmerken vallen:

Onderwijseffectiviteit is de variatie in de spreiding verklaard door onderwijsvariabelen (aka de overige 20%). Uit onderzoek blijkt dat dit vooral per klas verschilt \(\implies\) de leraar maakt het verschil.

  Leerwinst
(gem. toename prestaties / jaar)
Geen leraar (maturiteitseffecten) 6%
Minst effectieve leraar 14%
Gemiddelde leraar 34%
Meest effectieve leraar 53%

De invloed van de school is indirect, via de leraren. Op effectieve scholen doen alle leraren hetzelfde, en zijn alle leraren effectief; er is een intolerantie voor slechte leraren.

Effectief onderwijs verkleint de spreiding in leerprestaties; het compenseert als het ware voor verschillen in leerlingkenmerken. We noemen dit het compenserend vermogen van scholen.

Didactiek & beroep

Competentiemodel van de leraar

Effectiviteit van een leraar kan worden verklaard aan de hand van het volgende competentiemodel:

Disposities is de kennisbasis, ervaring en houding die jij als leraar hebt. Expertise is kunnen toepassen in een specifieke situatie, en competentie is het vermogen daar ook uitvoering aan te geven.

Perspectieven op de leraar

Afgelopen eeuw zijn er verschillende perspectieven geweest op de rol van de leraar:

Voor lange tijd werd de leraar ook vooral gezien als ‘iemand die veel weet’. Echter, in recente jaren is dit beeld verzwakt, mogelijk mede door de bredere toegankelijkheid van kennis.

Beroepsbeeld & status van de leraar

Er is een toenemend lerarentekort, vooral omdat de boomers allemaal ineens met pensioen gaan. Minder mensen kiezen voor het beroep, en er is ook veel uitstroom (het ‘lerarenlek’), vooral door toenemende werkdruk, minder werkplezier en gebrek aan doorgroeimogelijkheden.

Interpersoonlijke theorie

Leerkrachtgedrag kan worden verklaard vanuit het interpersoonlijk perspectief: de manier waarop de leerkracht en de leerlingen met elkaar omgaan. Daaronder vallen:

Er zijn drie belangrijke vuistregels binnen klassenmanagement:

Elke vorm van gedrag bevat twee aspecten: inhoudelijk: de expliciete, letterlijke boodschap, en betrekkelijk: hoe de inhoud moet worden opgevat.

De inhoudelijke aspecten brengen we vooral over met behulp van taal. De interpersoonlijke boodschappen volgen echter vooral uit non-verbaal gedrag (gezichtsuitdrukking, intonatie, lichaamstaal).

Interpersoonlijke cirkel

Mensen presteren beter in een vriendelijke en positieve omgeving. Dit geldt niet alleen voor de leerlingen, maar ook voor de leerkracht. Er is daarom een goede balans nodig tussen sturing (invloed) en vriendelijkheid (nabijheid).

De interpersoonlijke cirkel is een instrument dat gebruikt kan worden om leerkrachtgedrag te duiden. De cirkel bestaat uit een assenstelsel met daarin twee dimensies (invloed en nabijheid) en acht sectoren. De afstand tot het midden bepaald de intensiteit van het gedrag.

Voor invloed noemen we de uitersten boven en onder, en voor nabijheid samen en tegen.

Complimentariteit

Voor interpersoonlijk gedrag geldt het concept van complementariteit:

Let op:

Schoolorganisatie & -verbetering

Schoolcultuur zijn de overtuigingen, normen, en waarden van het schoolpersoneel en de leerlingpopulatie. Het schoolklimaat is het observeerbare gedrag dat zij vertonen, en is een uiting van de cultuur.

Schoolverbetering is het vergroten van vaardigheden om verandering te realiseren met als doel het verbeteren van de onderwijseffectiviteit. Daarvoor is goede coördinatie zeer belangrijk.

Coördinatie

Coördinatie is het afstemmen van acties om doelstellingen te bereiken. Daaronder vallen:

Een organogram is een diagram dat de hiërarchie van een organisatie inzichtelijk maakt.

Coördinatiemechanismes

Procuderele coördinatie kan vervolgens worden gesplitst in 6 coördinatiemechanismes:

Dichotoom karakter

Een school is een professionele bureaucratie, verdeeld in twee domeinen/invloedssferen. Dit noemen we het dichotome karakter van scholen.

Volgens sommige onderwijskundigen is er ook sprake van een derde (tussen)domein, het ‘betwist gebied’, op het raakvlak van de domeinen. Dit domein draait om communicatie, onderhandeling, en conflictbeheersing.

Scholen functioneren dus als losjes gekoppelde systemen met veel autonomie (leerkrachten, collegiale besluitvorming), weinig centrale autoriteit en veel gedeelde verantwoordlijkheid tussen actoren.

Schoolverbetering

Verschillen tussen mechanistische en organistische benaderingen:

De mechanistische benadering gaat uit van het bovenaf reproduceren van een stabiele schoolcultuur. De organistische benadering gaat uit van een flexibele schoolcultuur die leraren instaat stelt van onderaf het onderwijs om te vormen tot een stabiele schoolcultuur.

Transformatief leiderschap

De rol van de schoolleider in schoolverbetering is die van transformatief leiderschap. Dat houdt in dat hij moet zorgen voor condities die de veranderkracht van de school vergroten, en daarmee leiden tot schoolverbetering, zoals het vergroten van betrokkenheid of versterken van de professionele capaciteiten van het personeel.

Hiervoor zijn een aantal belangrijke punten:

Curriculum

Het curriculum is een plan ter ondersteuning van het leren, bestaand uit doelen, en manieren om ze te bereiken. Curriculum maakt beslissingen over:

Soorten leercondities

Typen curricula

Het expliciete curriculum (of formeel curriculum) is het curriculum zoals dat vastgelegd is.

Wat lerenden uiteindelijk aangeboden krijgen (bereikt curriculum) staat soms ver wat oorspronkelijk beoogd (bedoeld curriculum) was:

Daarnaast is er ook nog sprake van impliciet curriculum, bestaand uit:

Instructional design

Curriculum staat los van instructional design. Curriculumontwikkeling heeft betrekking tot de doelen van het onderwijs, en draait om wat wordt aangeboden. Instructional design gaat meer over hoe het wordt aangeboden.

  Curriculumontwikkeling Instructional design
Focus Wat leren, en waarom? Hoe leren?
Niveaus macro & meso meso & micro
Actoren Overheid, school Docenten, ontwerpers
Product Beleid, leerplan, opleidingsplan Lesplan, leeractiviteit, cursusontwerp

Ideologiën over curriculum (Kliebard)

Er zijn volgens Kliebard (1989), vier stromingen betreft curriculumdenken. Deze geven antwoord op de vraag ‘Waarom leren we en wat leren we?’

Perspectieven van instructional design (Posner)

Er zijn volgens Posner (1994) vijf perspectieven die verband leggen met instructional design. Deze geven antwoord op de vraag ‘Hoe organiseren we het leren?’

Opvattingen over curriculum

Taxonomie van Bloom

Een taxonomie is een hiërarchisch ordeningssysteem dat docenten kunnen gebruiken om leerdoelen te structureren. De taxonomie van Bloom is het bekendst en bestaat uit zes niveaus, ookwel bekend als de gedragsdimensie (cognitief):

flowchart LR
  Onthouden --> Begrijpen -->Toepassen --> Analyseren --> Evalueren --> Creeëren

Dit is later door anderen in een piramide geordend. Dit is fout, omdat de taxonomie zoals bedoeld door Bloom geen waardeoordeel geeft aan de verschillende niveaus; de niveaus zijn gelijk, het is niet zo het ene leerdoel inherent belangrijker zou zijn dan de anderen.

De taxonomie is in 2001 gereviseerd met een tweede dimensie, de inhoudsdimensie (kennis), bestaand uit:

Beleid

Functies van het onderwijs

De functies van het onderwijs worden vanuit verschillende perspectieven verschillend gedefinieerd. We kijken naar de overheid, de sociologie, de pedagogiek:

Overheid Sociologie Pedagogiek
  • Kwalificatie
  • Differentiatie en selectie
  • Socialisatie en sociale integratie
  • Arbeidsmarkt
  • Optimalisatie
  • Gelijke kansen
  • Socialisatie
  • Kwalificatie
  • Socialisatie
  • Subjectificatie

In totaal zijn er dus vijf hoofdfuncties:

Conflicten tussen de functies

De functies van het onderwijs hoeven elkaar niet uit te sluiten, maar soms ontstaan er wel spanningen, zoals:

Sociale ongelijkheid

Er zijn twee indicatoren van sociale ongelijkheid (afhankelijke variabelen):

De verschillende functies en kenmerken (onafhankelijke variabelen) van onderwijs kunnen sociale ongelijkheid verminderen of juist in stand houden:

Rol van de overheid

De overheid is verantwoordelijk voor twee zaken: